Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Daarna bracht [27]hij des konings zoon voor, en zette hem de kroon op, en [gaf hem] de [28]getuigenis; en zij maakten hem koning, en [29]zalfden hem; daartoe [30]klapten zij met de handen, en zeiden: De koning leve! 27. Namelijk, Jojada. 28. Hetwelk hij hem in de hand gaf, en was het wetboek, waarin God getuigt hoe hij zich in zijne regering moest gedragen. Zie Deut.17:18. 29. Die hun vader naar de gewoonlijke orde in het rijk opvolgden, werden naar sommiger mening, niet gezalfd, maar alleen, die na enige verandering in het regiment of buiten de ordinaire wet, of uit vrees van toekomende zwarigheid, koning werden, gelijk Saul, 1 Sam.10:1; David, 1 Sam.16:13; Salomo, 1 Kon.1:34; Jehu, hfdst.9 vs.6; Joahaz, hfdst.23 vs.30; en hier Joas, die zijn vader opgevolgd is, nadat Athalia het rijk geweldiglijk en tirannelijk aan zich getrokken had. 30. Tot een teken en bewijs der vreugde. Alzo wordt de klapping der handen genomen, Ps.98:8; Ezech.25:6; elders voor een teken der droefheid, Ezech.6:11.